Skip to main content

Augustinianum

Het Augustinianum in Eindhoven is een katholieke school voor gymnasium, atheneum en havo. De school is gevestigd aan de Van Wassenhovestaat. Het schoolgebouw herbergt drie kunstwerken.

Augustinianum, van Wassenhovestraat

Marius van Beek - Twee voorstellingen uit de Griekse mythologie
Herakles met de ever Herakles (bij de Romeinen Hercules) is de meest populaire van de Griekse halfgoden. Hij had een fenomenale lichaamskracht: als baby van acht maanden wurgde hij al spelend twee reusachtige slangen! Toen hij in een vlaag van waanzin zijn eigen kinderen had gedood, moest hij als straf zich in dienst stellen van koning Eurystheus van Mycene, die hem de volbrenging van twaalf zware taken oplegde. De vierde ervan was de opdracht om in Arcadië een wild zwijn te gaan vangen en dat levend bij Eurystheus te brengen. Toen Herakles het everzwijn afleverde, kroop de held Eurysteus van angst in een groot bronzen vat.

Herakles met de ever
Herakles (bij de Romeinen Hercules) is de meest populaire van de Griekse halfgoden. Hij had een fenomenale lichaamskracht: als baby van acht maanden wurgde hij al spelend twee reusachtige slangen! Toen hij in een vlaag van waanzin zijn eigen kinderen had gedood, moest hij als straf zich in dienst stellen van koning Eurystheus van Mycene, die hem de volbrenging van twaalf zware taken oplegde. De vierde ervan was de opdracht om in Arcadië een wild zwijn te gaan vangen en dat levend bij Eurystheus te brengen. Toen Herakles het everzwijn afleverde, kroop de held Eurysteus van angst in een groot bronzen vat.

Instelling : Sg. Augustinianum
Locatie : Van Wassenhovestraat
Aard van het object : Twee reliëfs
Voorstelling/titel : Twee voorstellingen uit de Griekse mythologie: Herakles met de ever; Zeus die Europa ontvoert naar Kreta
Techniek/materiaal : Tegels van gebakken en geglazuurde klei, die in cement zijn gezet.
Afmeting : 270 cm x 140 cm
Plaats : In de aula, aan weerszijden van het toneel; Herakles links en Zeus rechts
Kunstenaar : Marius van Beek
Datering : 1959

Geschiedenis:
Aangebracht tijdens de bouw van de school en op 29 augustus 1959 namens de commissie van oud-leerlingen, bestaande uit Mr. Jan Michels, Dr. Van Veen, Jos Maassen, Jos van Gennip, aangeboden door oud-minister Mr. A. Struyken, eveneens oud-leerling.
Bijzonderheden:
Afbeeldingen van de beide reliëfs staan in het boek "Een eeuw Augustinianum; eeuwige jeugd; jubileumboek ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Augustinianum te Eindhoven" (oktober 1998).
Het Herakles-reliëf staat ook op blz. 22 in zwart-wit afgebeeld in Liesbeth Brandt Corstius e.a., Marius van Beek: Beelden. Venlo, Van Spijk, 1991.
 
Marius van Beek
Marius van Beek (Utrecht 1921 - Nijmegen 2003) sloot zich als jongeman aan bij het verzet tegen de Duitse bezetter in Nijmegen. In 1945 trad hij als vormgever in dienst van het dagblad De Tijd; vanaf 1950 was hij er beeldende kunstredacteur om in 1959 nog slechts als medewerker aan te blijven toen hij naar Oosterbeek verhuisde. Hij volgde beeldhouwlessen aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, bij Bronner en Esser. Later, in 1967, werd hij zelf docent beeldhouwen in Den Bosch aan de Academie voor Kunst en Vormgeving tot 1984; ook was hij docent kunstkritiek aan de School voor de Journalistiek in Utrecht.
Voor zijn artistieke werk ontleende hij zijn thema's aanvankelijk vooral aan zijn katholieke achtergrond en aan de klassieke oudheid; in de jaren zeventig maakte hij ook aan de politieke actualiteit gebonden beelden. In de jaren tachtig zocht hij zijn inspiratie vooral in de materialen zelf die hij bewerkte. Niet alleen in zijn thema's ook in zijn materiaalgebruik was Van Beek een veelzijdig kunstenaar.
Op meer dan dertig plaatsen in Nederland staan sculpturen van hem. Zijn bekendste beeld is het Monument voor Jan van Hooff bij de Waalbrug bij Nijmegen; de bronzen sculptuur symboliseert het verzet tegen de nazi's. Andere bekende werken zijn het bezinningsmonument in Amsterdam Noord, de bronzen Nikè bij de Raad van State in Den Haag, het monument Zeespiegel te Lelystad, de Poort van de zon in Arnhem en de Muzen voor het raadhuis in Oosterbeek. Bij zijn tachtigste verjaardag hield het Nijmeegse museum Valkhof een grote overzichtstentoonstelling van zijn werk met een informatieve catalogus.

Zeus en Europa
Europa was de dochter van de Phoenicische koning Agenor die afstamde van de oppergod Zeus. Zeus werd verliefd op Europa (die van moederszijde een koeverwante familie had), en ontvoerde, in de gedaante van een stier, haar naar Kreta, waar Minos, Rhadamanthys en Sarpedon uit hun relatie geboren werden.
Marius van Beek - Mijn jeugd verjongt zich als die van een adelaar
Instelling : Sg. Augustinianum
Locatie : Van Wassenhovestraat
Aard van het object : Sculptuur
Voorstelling/titel : Mijn jeugd verjongt zich als die van een adelaar
Techniek/materiaal : Brons
Afmeting : 205 cm x 140 cm x 130 cm; op een betonnen sokkel van 145 cm x 45 cm x 45 cm
Plaats : Op het voorplein van de school
Kunstenaar : Marius van Beek
Datering : 1961

Geschiedenis:
De komst van het beeld is aangekondigd bij de ingebruikneming van de nieuw gebouwde school aan de Van Wassenhovestraat in 1959. Het is vervaardigd in opdracht van het schoolbestuur en met rijkssteun. Het is geplaatst op de reeds aanwezige sokkel op 4 maart 1961.
 
Bijzonderheden:
Het beeld is geīnspireerd op psalm 103, vers 5: "Renovabitur ut aquilae iuventus mea", dwz "Mijn jeugd zal vernieuwd worden als die van een adelaar*." (De adelaar staat bij Augustinus als metafoor voor de Heilige Geest, die de in Christus gelovende mens vernieuwt tot eeuwig leven.)
Deze Latijnse tekst is aangebracht op de sokkel.
De hierboven gegeven titel en datering zijn ontleend aan het boek: Liesbeth Brandt Corstius e.a., Marius van Beek: beelden. Venlo, Van Spijk, 1991. Van Beek heeft ook zelf aan deze uitgave bijgedragen. (Zie blz. 76)
De sculptuur staat met de titel "Jeugd" en een fotootje vermeld in Lambert, Jenneke en Peter Thoben, "Beeldenboek Eindhoven" (Eindhoven, 2001). Daarin staat dat het beeld is gegoten bij Sillen in Swalmen.
Bij gelegenheid van het eeuwfeest in 1998 heeft Marius van Beek op verzoek van de school replica's in brons gemaakt. 0ngeveer vijftig afgietsels ervan zijn aan belangstellenden verkocht. Eén ervan staat op de kamer van de rector. Het beeldje meet 19 x 13 cm en staat op een sokkeltje van 8 x 4,5 cm

*De adelaar als symbool
Uitgangspunt voor de keuze van de adelaar door de opdracht gevende paters Augustijnen en, in hun voetspoor, door de kunstenaar is de passage 102, 9 uit de "Enarrationes in Psalmos" van Augustinus geweest. Die geeft daarin zijn interpretatie van het psalmvers 103, 5 'Mijn jeugd zal vernieuwd worden als die van een adelaar'. Augustinus schrijft het volgende:' Men zegt dat de adelaar, wanneer de last van de jaren op hem drukt, door de onmatige groei van zijn snavel geen voedsel meer tot zich kan nemen. Wanneer het bovenste deel van zijn snavel, dat over het onderste deel heen klapt, met de jaren veel te groot is geworden, verhindert de lengte van het aangegroeide deel hem zijn bek te openen opdat er enige ruimte kan ontstaan tussen het onderste en het bovenste deel. Want als hij zijn snavel niet open kan doen, kan hij hem niet als een vork gebruiken, waar hij het voedsel als het ware aan kan vastprikken om het in zijn bek te stoppen. Dus wanneer het bovenste deel maar doorgroeit en zo groot wordt dat het het onderste deel bijna helemaal bedekt, kan de adelaar zijn bek niet meer open doen om iets op te pikken. Dat doet de ouderdom hem aan. Hij wordt bezwaard door de matheid van de ouderdom en door gebrek aan voedsel verzwakt hij helemaal. Het zijn twee dingen die tegelijk op hem af komen: een hoge leeftijd en gebrek aan voedsel. Daarom gehoorzaamt de adelaar aan een natuurlijk instinct, dat hem ertoe brengt zijn jeugd zo goed mogelijk te herstellen. Naar men zegt, duwt en slaat hij tegen een stuk steen met zijn bovenlip, die door al te zeer door te groeien maakt dat er geen voedsel meer naar binnen kan. En door hem zo bij te slijpen brengt hij hem weer tot zijn normale omvang terug. Het gevolg is dat de adelaar verlost is van de last die zijn snavel hem eerst had bezorgd en die hem had verhinderd om voedsel tot zich te nemen. Hij gaat op het voedsel af, en alles komt weer in orde. Na die ouderdom zal hij weer als een jonge adelaar zijn. De kracht van zijn ledematen, de glans op zijn veren, het sturende vermogen van zijn vleugels, het keert allemaal terug en hij vliegt weer als vanouds. Er vindt een soort verrijzenis in hem plaats.'(Vertaling door drs. Joost van Neer van het Augustijns Instituut te Eindhoven)
 
Marius van Beek
Marius van Beek (Utrecht 1921 - Nijmegen 2003) sloot zich als jongeman aan bij het verzet tegen de Duitse bezetter in Nijmegen. In 1945 trad hij als vormgever in dienst van het dagblad De Tijd; vanaf 1950 was hij er beeldende kunstredacteur om in 1959 nog slechts als medewerker aan te blijven toen hij naar Oosterbeek verhuisde. Hij volgde beeldhouwlessen aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, bij Bronner en Esser. Later, in 1967, werd hij zelf docent beeldhouwen in Den Bosch aan de Academie voor Kunst en Vormgeving tot 1984; ook was hij docent kunstkritiek aan de School voor de Journalistiek in Utrecht.
Voor zijn artistieke werk ontleende hij zijn thema's aanvankelijk vooral aan zijn katholieke achtergrond en aan de klassieke oudheid; in de jaren zeventig maakte hij ook aan de politieke actualiteit gebonden beelden. In de jaren tachtig zocht hij zijn inspiratie vooral in de materialen zelf die hij bewerkte. Niet alleen in zijn thema's ook in zijn materiaalgebruik was Van Beek een veelzijdig kunstenaar.
Op meer dan dertig plaatsen in Nederland staan sculpturen van hem. Zijn bekendste beeld is het Monument voor Jan van Hooff bij de Waalbrug bij Nijmegen; de bronzen sculptuur symboliseert het verzet tegen de nazi's. Andere bekende werken zijn het bezinningsmonument in Amsterdam Noord, de bronzen Nikč bij de Raad van State in Den Haag, het monument Zeespiegel te Lelystad, de Poort van de zon in Arnhem en de Muzen voor het raadhuis in Oosterbeek. Bij zijn tachtigste verjaardag hield het Nijmeegse museum Valkhof een grote overzichtstentoonstelling van zijn werk met een informatieve catalogus.
 
Daan Wildschut - Augustinus
Daan Wildschut - 	Augustinus
Instelling : Sg. Augustinianum
Locatie : Van Wassenhovestraat
Aard van het object : Drie ramen
titel : Augustinus
Techniek/materiaal : Gebrandschilderd glas in lood
Afmeting : Drie verticaal gerichte rechthoekige raampartijen van elk 700 cm x 165 cm
Plaats : Bij de hoofdingang van de school; in het trappenhuis
Kunstenaar : Daan Wildschut
Datering : 1959

Geschiedenis:
Het toenmalige schoolbestuur van de Orde der Augustijnen heeft de kunstenaar opdracht gegeven voor het ontwerpen en aanbrengen van de ramen.
 

Bijzonderheden:
In het linker raam staat *Augustinus afgebeeld, met een adelaar op de achtergrond, als bisschop met mensen van zijn bisdom; in het middelste raam staat de Heilige Drievuldigheid afgebeeld met een identieke voorstelling van de personen, in koninklijke waardigheid met scepter en kroon; het rechter raam verbeeldt Augustinus en zijn moeder St.-Monnica in Ostia, van plan om te vertrekken naar Noord Afrika; aan hun voeten allerlei dieren, halfmensen en fabelwezens. In elk raam staat een citaat uit Augustinus' De doctrina christiana (Over de christelijke leer).
In het middenraam staat "Summa res Deus est" (De hoogste realiteit is God); in het rechter "Magna enim quaedam res est homo" (Een realiteit van hoog niveau is de mens) en in het linker "Aliarum etiam signa sunt rerum" (Er zijn ook realiteiten die symbolen zijn van andere realiteiten)
Daan Wildschut heeft een voorstudie van de ramen (acrylverf op doek; 98 cm x 78 cm), die in grote trekken de latere voorstellingen bevat, aan de school geschonken. Het doek hangt in een lokaal vlakbij de ingang van de school.

*Augustinus
Augustinus is in 354 geboren in Thagaste, het tegenwoordige Suk-Ahras in Algerije, dichtbij de Tunesische grens.Zijn moeder Monnica gaf hem een christelijke opvoeding. In Carthago volgde hij de klassieke opleiding in de rhetorica. In dezelfde stad werd Augustinus, tot dan toe als een losbol levend, gegrepen door het lezen van Cicero's Hortensius: het verlangen naar wijsheid werd richtsnoer voor zijn leven. Hij sloot zich aan bij de Manicheeërs. Deze religieuze groepering ging uit van een volstrekte scheiding tussen het goddelijk rijk van het licht en dat van Satans duisternis, schreef een streng leven van onthouding voor en kende een sterk gevoelselement in de geloofsbeleving. Na aanvankelijk enthousiasme raakte Augustinus geleidelijk in deze religie teleurgesteld. Toen hij in 382 vanuit Carthago via Rome in Milaan belandde, waar hij was benoemd als hoogleraar in de rhetorica, kwam hij daar onder de indruk van bisschop Ambrosius, die de toen actuele filosofie van het neoplatonisme integreerde in de christelijke leer, wat Augustinus zeer aansprak. Hij bekeerde zich tot het christelijk geloof en werd in de Paaasnacht van 387 door Ambrosius gedoopt samen met zijn zoon Adeodatus en zijn vriend Alypius. Voor Augustinus betekende zijn bekering meteen de keuze voor een ascetisch leven. Spoedig daarna vertrok hij weer naar Afrika. Tijdens de wachttijd op de afvaart in Ostia stierf zijn moeder Monnica. Terug in Thagastus combineerde Augustinus het werken als zielzorger met het leven in een soort kloostergemeenschap. In 390 dwong het kerkvolk van Hippo af dat hij zich beschikbaar stelde als hun bisschop, wat hij in 395 daadwerkelijk werd. Hij is dat 34 jaar lang geweest. Na een kort ziekbed is hij in 430 overleden, terwijl het volk van de Vandalen Hippo belegerde. Augustinus' bibliotheek werd in dat geweld wonderbaarlijk gespaard. Augustinus heeft er zich vooral op toegelegd om zielzorger te zijn: in vieringen voorgaan en preken en sociale activiteiten als zieken bezoeken waren zijn hoofdbezigheden. Maar de geschiedenis kent hem toch vooral als de grote kerkleraar, de man die de christelijke theologie diepgaand beïnvloed heeft door zijn talrijke geschriften. Daarvan zijn de meest bekende de "Confessiones" (geschreven rond 400) en "De Civitate Dei" (geschreven in perioden tussen 413 en 427). De "Confessiones" is een beschrijving van Augustinus' levensgang; "confessio" betekent zowel belijdenis van zonde als lofprijzing; tegenover zijn eigen zondigheid stelt Augustinus de kracht van Gods genade. De lofprijzing verdient hier dus de nadruk zoals ook blijkt uit de openingszin van het boek: "Groot zij Gij (..) en zeer te prijzen (..)." Het boek De Civitate Dei geldt als een soort compendium van zijn theologie. Het hoofdthema ervan is de tegenstelling tussen de stad van God (Jeruzalem) en de aardse stad (Babylon), ook wel de stad van de duivel genoemd. De civitas Dei is de gemeenschap van de engelen en de mensen die God dienen en vereren; de civitas diaboli is de gemeenschap van de gevallen engelen en de goddeloos levende mensen.

*adelaar
Uitgangspunt voor de keuze van de adelaar door de opdracht gevende paters Augustijnen en, in hun voetspoor, door de kunstenaar is de passage 102, 9 uit de "Enarrationes in Psalmos" van Augustinus geweest. Die geeft daarin zijn interpretatie van het psalmvers 103, 5 'Mijn jeugd zal vernieuwd worden als die van een adelaar'. Augustinus schrijft het volgende:' Men zegt dat de adelaar, wanneer de last van de jaren op hem drukt, door de onmatige groei van zijn snavel geen voedsel meer tot zich kan nemen. Wanneer het bovenste deel van zijn snavel, dat over het onderste deel heen klapt, met de jaren veel te groot is geworden, verhindert de lengte van het aangegroeide deel hem zijn bek te openen opdat er enige ruimte kan ontstaan tussen het onderste en het bovenste deel. Want als hij zijn snavel niet open kan doen, kan hij hem niet als een vork gebruiken, waar hij het voedsel als het ware aan kan vastprikken om het in zijn bek te stoppen. Dus wanneer het bovenste deel maar doorgroeit en zo groot wordt dat het het onderste deel bijna helemaal bedekt, kan de adelaar zijn bek niet meer open doen om iets op te pikken. Dat doet de ouderdom hem aan. Hij wordt bezwaard door de matheid van de ouderdom en door gebrek aan voedsel verzwakt hij helemaal. Het zijn twee dingen die tegelijk op hem af komen: een hoge leeftijd en gebrek aan voedsel. Daarom gehoorzaamt de adelaar aan een natuurlijk instinct, dat hem ertoe brengt zijn jeugd zo goed mogelijk te herstellen. Naar men zegt, duwt en slaat hij tegen een stuk steen met zijn bovenlip, die door al te zeer door te groeien maakt dat er geen voedsel meer naar binnen kan. En door hem zo bij te slijpen brengt hij hem weer tot zijn normale omvang terug. Het gevolg is dat de adelaar verlost is van de last die zijn snavel hem eerst had bezorgd en die hem had verhinderd om voedsel tot zich te nemen. Hij gaat op het voedsel af, en alles komt weer in orde. Na die ouderdom zal hij weer als een jonge adelaar zijn. De kracht van zijn ledematen, de glans op zijn veren, het sturende vermogen van zijn vleugels, het keert allemaal terug en hij vliegt weer als vanouds. Er vindt een soort verrijzenis in hem plaats.'(Vertaling door drs. Joost van Neer van het Augustijns Instituut te Eindhoven)

*De doctrina christiana
De vier delen van "De Doctrina Chritiana" (Over de christelijke leer; in Nederlandse vertaling beschikbaar onder de titel "Wat betekent de bijbel?" Ambo, Amsterdam 1999) zijn een theologisch samenvattend handboek dat de lezer tot gids moet zijn in het begrijpen en interpreteren van de Bijbel (het Oude en Nieuwe Testament) in overeenstemming met het christelijk geloof. De eerste drie delen heeft Augustinus geschreven in 397; het vierde heeft hij in 426 eraan toegevoegd.

 
Daan Wildschut
Daan Wildschut ( Grave 1913 - Bunde/Meerssen 1995) studeerde eerst aan de Middelbare kunstnijverheidsschool in Den Bosch, daarna aan de Koninklijke Academie van Beeldende kunsten bij Isidoor Opsomer en Het Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen. In de jaren 1937, 1938 en 1939 kreeg hij de Koninklijke Subsidie voor de schilderkunst.
Daan Wildschut heeft vooral faam verworven als pionier van de glas in betontechniek waarvan hij de beginselen in Chartres had geleerd. Zijn eerste opdracht in dit genre kreeg hij in 1953 van een Duitse kerk in het bisdom Aken. In 1955 toonde Wildschut de eerste grote glas in beton wand (40 m2) in ons land op de tentoonstelling E55 in Rotterdam. De "doodsheid" van het beton compenseerde hij met de warme kleuren van het dikke ( ± 3 cm) door hem gekapte glas dat in de vloeibare betonspecie werd gevat.
Behalve dit soort werk maakte Wildschut wandschilderingen, keramiekreliëfs, mozaïeken en gobelins. Wildschut was een aantal jaren docent aan de Academie voor Industriële Vormgeving in Eindhoven.