Het Hooghuis Lyceum is een brede katholieke scholengemeenschap met alle vmbo-afdelingen en leerwegen, havo, atheneum en gymnasium. De school is gehuisvest op acht locaties: zes in Oss, één in Heesch en één in Ravenstein. Op 7 locaties is monumentale kunst aanwezig; in totaal gaat het om 16 objecten.
Geschiedenis: De sculptuur is een geschenk van het schoolbestuur bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de school in 1983.
Bijzonderheden: In de console staan het geboortejaar (1195) en de sterfdatum (13 juni 1231) vermeld van deze vroeger zeer populaire heilige (wiens hulp men inriep als men iets kwijt was); Padua is de plaats waar deze Portugees uit Lissabon is overleden.
Zuster Emmanuel Zuster Emmanuel ( geboren Van Winkel; 1924) is Benedictines in het klooster van Heesch. Zij heeft schriftelijke cursussen tekenen gevolgd en is overigens autodidact. Zij heeft zich vooral zelf verder bekwaamd in het beschilderen van kaarsen, het schilderen en tekenen op papier en linnen en in het werken met klei.
Geschiedenis: Aanwezig sinds de nieuwbouw van omstreeks 1960.
Bijzonderheden: Het beeld verwijst, gelet op het halve gezicht dat als het ware de sokkel van het beeld vormt, naar het boek Apokalyps (of: Openbaring) van de evangelist Johannes, met name naar hoofdstuk 12, vers 1: "Een groot teken verscheen aan de hemel: een vrouw, omkleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren." In de muur die, in dezelfde gang, haaks staat op de muur waaraan dit beeld bevestigd is, is vlakbij dit beeld een steen ingemetseld waarop een citaat uit het zelfde boek Apokalyps, namelijk (hoofdstuk 1, vers 8): "Ik ben de alfa en de omega, zegt God de Heer".
De delen meten resp. 90 cm x 60 cm; 200 cm x 220 cm; 180 cm x 300 cm; 45 cm x 85 cm; 125 cm x 120 cm; 150 cm x 100 cm; 230 cm x 140 cm
Plaats :
Aan twee muren die haaks op elkaar staan en oorspronkelijk buitenmuren waren; op een van de twee muren loopt het werk nu nog door van binnen naar buiten
Kunstenaar :
Onbekend
Datering :
1960 of vlak daarna
Geschiedenis: Het werk is aanwezig sinds de nieuwbouw in beginjaren zestig van twintigste eeuw; de financiering paste vrijwel zeker in het kader van de percentageregeling.
Spelende kinderen, (van boven naar beneden) voetballend, touwtje springend, hoepelend en wandelend met de poppenwagen
Techniek/materiaal :
Gelaste (en gelakte of gestraalde) metalen sculpturen
Afmeting :
Het geheel meet 600 cm x 200 cm
Plaats :
Westelijke gevelmuur
Kunstenaar :
Onbekend
Datering :
1960
Geschiedenis: Waarschijnlijk is de sculptuur gemaakt en geplaatst in het kader van de percentageregeling bij de bouw van de school.
Bijzonderheden: De datering is ontleend aan een gemeentelijke lijst van openbare kunstwerken. Door de hoge plaatsing is niet te zien of de sculpturen gesigneerd of gedateerd zijn.
Geschiedenis: Het raam is in opdracht van het schoolbestuur vervaardigd en in de school aangebracht bij de bouw van de school in 1948. Bij het aantreden van J. Ras als directeur in 1975 vond hij het raam in slechte staat op de zolder van de school. Hij heeft toen het raam laten restaureren en herplaatsen achter hardglas.
Bijzonderheden: Gedateerd en gesigneerd links midden "1948 Pierre van Rossum, Boxtel"
Pierre van Rossum Pierre (Petrus Lambertus Theodorus) van Rossum (Herpen 1919) heeft zijn opleiding genoten aan de Academie voor Beeldende Kunst en Nijverheid te Arnhem en de Koninklijke School te Den Bosch. Werkte daarna als kunstnijveraar, glazenier en legger van mozaïeken. Hij verbleef tot 1939 in Herpen; woonde daarna van 1940 tot en met 1944 in Ravenstein, in Kampen van 1945 tot en met 1948 en in Boxtel van 1949 tot en met 1955. In april 1956 is hij geëmigreerd naar Canada; hij had namelijk in zijn Nederlandse jaren al veel opdrachten voor kerken in de V.S.
Geschiedenis: De sculptuur is gemaakt in opdracht van het bestuur van de LTS Sint Willibrordus (aan de Spoorlaan te Oss) bij de uitbreiding en verbouwing van de school, in het kader van de percentageregeling. Bij de sloop van de LTS is het beeld overgebracht naar De Ruivert en, na overleg met de weduwe van de kunstenaar, op de huidige plaats bevestigd.
Bijzonderheden: Het werk is afgebeeld op bladzijde 19 van de bescheiden, hierna genoemde, monografie van Marianne Dommisse. Daar wordt het 'abstract' genoemd. In het archief van de school bevindt zich echter een brief van de directeur aan de kunstenaar d.d. 27 juni 1963 waarin hij aan Van der Nahmer meldt dat de school kiest voor 'uw eerste ontwerp Energie'.
Theo van der Nahmer Theo van der Nahmer (Eindhoven 1917 - Den Haag 1989) volgde in de jaren 1933 - 1938 de opleiding Praktische Bouwkunde aan de Koninklijke School voor Kunst, Techniek en Ambacht in Den Bosch, en nog twee jaar de schilder- en tekenopleiding bij August Falise en Piet Slager. In 1938 - 1940 studeerde hij in Den Haag aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten beeldhouwkunst. In 1948 kreeg hij van de gemeente Den Haag zijn eerste grote opdracht: een monument voor Louis Couperus. Na veel geharrewar werd het resultaat, een beeld van Eline Vere, in 1956 (!) geplaatst. Van der Nahmer gaf enkele jaren les aan de Vrije Academie in Den Haag en aan De Werkplaats van Kees Boeke in Bilthoven. Hij was medeoprichter van de Haagse kunstenaarsgroepen 'Verve' en "Fugare'. In zijn laatste jaren leed hij ernstig aan de gevolgen van een verkeerde medische behandeling in zijn jeugd. Van der Nahmer heeft veertien solotentoonstellingen gehouden, vooral in Den Haag en omgeving. Als lid van diverse kunstenaarsgroepen nam hij altijd deel aan de ledententoonstellingen. Op zijn naam staan meer dan zestig beelden in openbare ruimten; hij maakte twee oorlogsmonumenten, zo'n twintig reliëfs en diverse penningen. Werk van hem bevindt zich o.a. in het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem, in het Museum Beelden aan Zee in Scheveningen, in het Instituut Collectie Nederland en in particuliere collecties. (Gegevens ontleend aan Marianne Dommisse, Theo van der Nahmer, begeleid door de Muze. Serie Haags Palet nr. 6. Uitgave Stichting Haagse Beeldende Kunst en Kunstnijverheid (HBKK) Voorburg. ISBN 90 70003 05 8)
Twee panelen van 287 cm x 250 cm en twee van 287 cm x 125 cm
Plaats :
Twee in een gang en twee in de aula
Kunstenaar :
Jan Dijker en Jacques Slegers
Datering :
1987
Geschiedenis: De panelen zijn gemaakt in opdracht van het schoolbestuur (Katholieke Stichting voor Voortgezet Onderwijs in Oss e.o.) bij gelegenheid van de nieuwbouw, in het kader van de percentageregeling.
Bijzonderheden: Beide kunstenaars maakten twee panelen; volgens de opdracht "ter verlevendiging van de ruimte", met name van het grote muurvlak in de hal tegenover de hoofdingang. De thematiek van de vier schilderijen (de levensfasen geboorte, jeugd, adolescentie, ouderdom) wordt, associatief, verbeeld door elementen van de seizoenen. De schilderijen zijn intussen uit de hal verwijderd; de twee doeken van Jan Dijker ( lente en herfst) bevinden zich nu in de gang van de technische opleidingen, de twee van Jacques Slegers (zomer en winter) in de aula.
Jan Dijker Jan Dijker (Den Helder 1913 - Moergestel 1993) studeerde vanaf 1936 aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten, bij Heinrich Campendonk in de afdeling monumentale kunst. In 1940 behaalde hij de zilveren medaille van de Prix de Rome voor monumentale kunst. Na zijn afstuderen in 1941 vestigde hij zich in Moergestel (N.Br). Op verzoek van Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, maakte hij in 1950 een zeereis met de Marine; een expositie in het Stedelijk was het gevolg. Nadien heeft Dijker vaak gereisd om inspiratie op te doen. In de jaren tachtig waren dat vooral reizen naar Cyprus waar de wanden van Byzantijnse kerkjes hem fascineerden. Van 1951 tot 1980 heeft hij les gegeven aan de Tilburgse Academie van Beeldende Vorming. Behalve gebrandschilderd glas, glas appliqué, muurschilderingen en sgraffito's maakte hij ook vrij werk. Na 1970 kwam daarop het accent te liggen. Met o.a. Albert Troost introduceerde Dijker de sobere stijl van Campendonk in Brabant, waar de glasschilderkunst toen nog sterk onder invloed stond van de zogeheten "Limburgse barok". De invloed van Campendonk is zichtbaar in de transparantie van het glas, de sterke contouren van het lood en de tweedimensionaliteit van de voorstelling. Tot 1955 werkte hij figuratief; daarna werd zijn werk grotendeels abstract. Voor zijn monumentale werk kreeg hij ook nog een gouden medaille in 1960 bij zijn deelname aan de Biënnale Christlicher Kunst te Salzburg. Bij zijn dood was er juist een grote tentoonstelling in voorbereiding. Deze is op kleine schaal gehouden bij de presentatie van het boek "Jan Dijker, 50 jaar monumentaal". In 1996 heeft het museum Kempenland in Eindhoven een grote overzichtstentoonstelling aan hem gewijd.
Jacques Slegers Jacques (Jacobus Franciscus Wilhelmus) Slegers (Eindhoven 1936 - 2000) ging in 1955 naar de Academie Tilburg, waar hij les kreeg van Nico Molenkamp en Jan Dijker. Op diens aanraden ging hij naar het Nationaal Hoger Instituut te Antwerpen. Het beviel hem daar niet en hij zocht zijn heil in de Kokoschka Schule te Wenen. Bekroond met de Oskar Kokoschkaprijs van de stad Salzburg kreeg hij zijn eerste tentoonstelling in het Van Abbemuseum te Eindhoven. Het snelle succes van Slegers werd bevestigd door de toekenning van de Culturele Aanmoedigingsprijs Eindhoven en van de Koninklijke Subsidie in 1962 en 1965. Slegers vestigde zich definitief in Eindhoven. Behalve werken als kunstenaar organiseerde Slegers veilingen ten bate van de Derde Wereld. In 1965 opende Slegers in zijn woonhuis een galerie waarmee hij de aandacht voor "niet-Hollandse", in het bijzonder Brabantse, kunstenaars hoopte te vergroten. In 1967 stopte Slegers met deze te veel eisende activiteit. In deze tijd begon hij opdrachten voor monumentaal werk te krijgen. Een wandschildering in een Eindhovense basisschool werd gevolgd door meerdere, maar ook door mozaïeken, speel- en ruimtelijke objecten, glasramen en -reliëfs en ook een wandtapijt. In 1983 ontwierp Slegers voor de Nederlandse Spoorwegen vloeren in het Centraal Station van Amsterdam. Maar het best kan Slegers zich uitdrukken in zijn schilderijen. "Het liefst werk ik met verf (..) op papier of doek. Voor 1960 werkte ik nog naar model, daarna (werd) mijn werk losser, expressiever. Ik ben heel coloristisch begonnen, vervolgens heb ik bijna zwart-wit gewerkt, grijs, later weer kleuriger maar de kleur werd functioneler toegepast. Het werk heeft abstracte elementen, zonder ooit abstract te zijn, de figuratie of een herinnering eraan is altijd aanwezig."
De sculptuur is gemaakt van afvalmaterialen die in de verschillende technische afdelingen van de school gebruikt worden: autoband (motorvoertuigentechniek), metalen pijpen en plaatjes (afdeling metaal- en installatietechniek), houten vlonder (afdeling bouwtechniek)
Afmeting :
245 cm x 175 cm x 100 cm
Plaats :
In de gang tegenover de afdeling motorvoertuigentechniek
Kunstenaar :
Geert Castenmiller
Datering :
1981
Geschiedenis: Vanuit milieubewustheid ontstond het idee om materiaal dat gewoonlijk in een container wordt afgevoerd, creatief te hergebruiken.
Bijzonderheden: De sculptuur is uitgevoerd door Ad de Haas, toenmalig docent van de LTS St.Willibrordus te Oss. Het werk verbeeldt een meteoor die draaiend naar de aarde beweegt en een berg afval over de aarde dreigt uit te storten; de aarde moet gered worden door de mens die de meteoor een andere richting moet geven.
Geert Castenmiller Geert Castenmiller (Breda 1929) volgde de opleiding tot onderwijzer en behaalde daarna verschillende akten waaronder M.O. Handenarbeid en L.O. Tekenen. Hij gaf zes jaar les in het basisonderwijs, acht jaar in het landbouwonderwijs en 25 jaar aan een LTS in Oss. Ook was hij betrokken bij de opleiding tot leraar handenarbeid, cursus metaal. Castenmiller maakte diverse sculpturen in metaal, vaak in opdracht van bedrijven of instanties, waarbij hij het personeel graag in de uitvoering ervan betrok. De meeste van zijn beelden staan in de omgeving van zijn woonplaats Herpen, ook in tuinen van particulieren. Een jaarlijks terugkerende bezigheid van Castenmiller is het ontwerpen van carnavalswagens voor Herpen, Ravenstein en Boxmeer.
Geschiedenis: Het beeld is in opdracht van het schoolbestuur gemaakt in het kader van de percentageregeling bij de ingebruikneming van de nieuwe school in 1963.
Bijzonderheden: De raaf is het symbool van de (vroegere) gemeente Ravenstein. De enigszins afgeplatte staart van de vogel symboliseert de nog noodzakelijke groei van de jeugd naar volwassenheid.
Een vloer van diverse soorten zeskantige tegels, gelegd met niveauverschil; daarop opgemetselde raten van grijs grofkorrelige baksteen
Afmeting :
250 m2
Plaats :
Binnenplaats
Kunstenaar :
Jef Molenaar
Datering :
1971
Geschiedenis: De patio is een integraal onderdeel van het bouwplan van de school geweest. De aanleg zal bekostigd zijn in het kader van de percentageregeling.
Bijzonderheden: De patio heeft een blok van drie gesloten raten; twee ervan zijn beplant en een heeft een metalen fontein van ongeveer 200 cm op een opgemetselde sokkel; een blok van vier open raten is voorzien van zitbanken met steeds een boom in het midden. De hoogte van de raten varieert van 80 cm tot 100 cm; de lengte van de zijden varieert van 200 cm tot 250 cm.
Jef Molenaar Jef Molenaar ( Vierhouten 1927 - Oss 1993) studeerde in de jaren 1944 - 1949 technische bouwkunde aan de HTS te 's Hertogenbosch. Na zijn militaire diensttijd studeerde hij verder aan het HBO te Tilburg in de studierichting ontwerpen terwijl hij als bouwkundig tekenaar werkte bij architect Heerkens in Tilburg. Van 1953- 1957 studeerde hij aan de R.K. Leergangen van Tilburg (ontwerpen Bossche School Stijl) en werkte daarnaast bij architect Bijnen te Oss. In 1957 begon hij een eigen architectenbureau in Oss. Molenaar is in zijn werk sterk beïnvloed door Rietveld en Bijnen. Eind jaren zestig werd zijn architectonisch denken bepaald door het zogeheten structuralisme. Het bouwen van scholen was zijn specialisme: hij ontwierp er ongeveer vijfendertig, o.a. in Oss, Wychen, Valkenswaard en Lelystad. Voor één ervan (Hoefeind Oss) is hem een internationale prijs van de Union of International Architects toegekend. Maar Molenaar heeft ook een kerk (in Tilburg), villa's, bungalows en fabrieksgebouwen ontworpen. Hij is ook als bestuurder actief geweest in de Bond van Nederlandse Architecten, eerst als voorzitter van de Kring Den Bosch en later als lid van het landelijk bestuur. Zijn zoon Joris, ook architect, beschikt over een uitgebreid archief met historisch materiaal van zijn vader zoals foto's van de oplevering van gebouwen.
Olieverf op doek, gemonteerd in ijzeren omlijsting; de zestien losse doeken van 30 cm x 30 cm kunnen door middel van aan de achterkant gemonteerde magneetjes in elke gewenste vorm/afbeelding/kleurstelling worden gerangschikt en bevestigd en vormen dan een schilderij van 125 cm x 125 cm
Afmeting :
125 cm x 125 cm
Plaats :
Aan een muur in de gang naar de docentenkamer
Kunstenaar :
Ton Frenken
Datering :
1987
Geschiedenis: Na de verbouwing van de school in 1984 is het werk in het kader van de percentageregeling in opdracht van de directie gemaakt.
Bijzonderheden: Het werk is gedateerd en gesigneerd aan de achterkant. Mondelinge informatie van Frenken leert het volgende: bij de aanvaarding van de opdracht heeft de schilder gemeend dat een "traditioneel" schilderij hier niet op zijn plaats zou zijn; hij wilde interactie tussen de leerlingen en het bekeken kunstwerk tot stand brengen en zo de verbeelding van de leerlingen prikkelen; vandaar zijn idee om, analoog aan een muzikaal principe, een "aleatorisch" doek [ Latijn: aleator = dobbelaar] te maken: een doek waarvan de voorstelling mede door het toeval bepaald wordt. Het was dus zijn bedoeling dat de leerlingen op gezette tijden "de bordjes zouden verhangen"; Frenken spreekt dan ook liever van een "kunstgebruiksvoorwerp" dan van een "schilderij".
Ton Frenken Ton Frenken ('s Hertogenbosch 1930 - Vught 2004) studeerde kunstgeschiedenis en rechten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen van 1948 tot 1954; van 1951 tot 1954 volgde hij ook cursussen aan de academie van Maastricht en Eindhoven. Zijn scheppend beeldend werk heeft hij in zijn verdere leven gecombineerd met werk als kunstcriticus voor bladen van de Brabant Pers en o.a. het tijdschrift Ons Erfdeel en als organisator en stimulator van culturele activiteiten over een zeer breed terrein. Zo is de grote Jeroen Boschtentoonstelling in de Brabantse hoofdstad van 1967 zijn initiatief en werk geweest. Van 1970 tot 1990 was hij ook docent aan de kunstacademie van Den Bosch. In zijn schilderwerk lijkt Frenken na 1976 zijn eigen weg gevonden te hebben. Op zijn grote tentoonstelling van 1986 in het Nijmeegs Museum dat toen nog de "Commanderie van Sint Jan" heette, toonde hij in ieder geval geen werk van voor 1976. Zijn doeken verraden van dan af een grote behoefte aan reflectie, aan concentratie, aan structurering van gevoelens en gedachten. Zijn schilderijen, opgebouwd uit vele lagen uiterst dun opgebrachte verf, bezitten een ruimtelijkheid waarin mysterie gesuggereerd wordt. En dit bij een ogenschijnlijke eenvoud van de vormen die Frenken bij voorkeur als de basis van zijn werk gebruikt: driehoek, rechthoek, cirkel, ruit en dergelijke.
Acht geabstraheerde figuren die gymnastische oefeningen doen
Techniek/materiaal :
Het werk bestaat uit baksteen waarop een hechtingslaag is aangebracht en daarna rode verf, zodat de figuren afsteken tegen de overigens grijze buitenmuren van de gymnastiekzaal
Afmeting :
De afmetingen van de figuren zijn zeer verschillend; maximaal 200 cm x 200 cm
Plaats :
De buitenmuren van de gymnastiekzaal
Kunstenaar :
Peter Struycken
Datering :
1975
Geschiedenis: Het kunstwerk is ontworpen ter toepassing in een "bouwstroom" van dertig gymnastiekzalen, waarvan deze er één is; de financiering ervan vond plaats in het kader van de percentageregeling.
Bijzonderheden: Struycken heeft bij de ontwerptekeningen een uitvoerige toelichting geschreven: "Op ongeveer 30 geheel verschillende plaatsen bij scholen is deze zelfde gymzaal gebouwd. Hiervoor moest een aan de situatie aanpasbare beeldende vormgeving ontworpen worden die bovendien gemakkelijk kon worden opgenomen in het bouwproces. Ieder keer weer waren er andere omstandigheden waardoor er aanleiding bestond per zijde van het gebouw meer of minder figuren toe te passen; deze figuren meer of minder verschillend van elkaar te laten zijn, ze reeksmatig naast elkaar te plaatsen of te verspreiden over de wand en voor de figuren zelf ingewikkelde of eenvoudige, symmetrische vormen te nemen." Vervolg van de toelichting "Ik koos voor een figuratieve vormgeving omdat ik vind dat beeldende vormgeving die een plaats krijgt aan de openbare weg een algemeen toegankelijk karakter moet hebben. Bovendien werd het hierdoor mogelijk aan de buitenkant van het gebouw iets over het gebruik ervan te laten zien. Ook hield het mij bezig dat de gymzaal in serie gebouwd werd, niet alleen in verband met bovengenoemde aanpasbaarheid van de beeldende vormgeving, maar omwille van het seriële aspect zelf. Ik meen dat de gevonden vormgeving deze aspecten in zich heeft. De figuur waarvan de kop, de schouders en het bekken gefixeerd zijn kan op seriële manier verder worden gecompleteerd doordat de armen en benen ieder in vier (metselbare) standen geplaatst kunnen worden. Wanneer de plaatsing van de armen en benen ten opzichte van elkaar telkens op een verschillende manier gebeurt, bestaan er 44 is 256 verschillende combinaties die (soms met enige moeite herkenbaar) even zovele gymnastiek- en spelachtige bewegingen voorstellen. De beeldende vormgeving komt in dit geval dus neer op enerzijds een systematisch toepasbaar vormschema en anderzijds een mogelijkheid toch ieder van de resultaten hiervan te associëren met een bewegende, menselijke figuur. Zodoende ontstaat een wisselwerking tussen een abstract systeem en herkenbare werkelijkheid.".
Peter Struycken Peter Struycken (Den Haag 1939) heeft de opleiding aan de afdeling vrije schilderkunst van de Koninklijke Academie in Den Haag gevolgd (1956 -1961). Hij kreeg een eervolle vermelding op de Jeugdbiennale Parijs 1965, de gedeelde Sikkensprijs 1966, de A. Shwartzeprijs voor schilderkunst 1966, de Jacob Marisprijs 1966 en de Jacob Hartogprijs 1967. Al in 1964 publiceerde Struycken in 'Forum, driemaandelijks tijdschrift voor architectuur' een betoog dat 'vorm en kleur in een mathematisch verband kunnen worden gebracht, waardoor niet alleen een maximale eenheid ontstaat maar waarbij tevens de onderlinge relatie van vorm en kleur berekenbaar wordt.' Struycken acht dat verband van betekenis voor architectuur, stedebouw en industrieel ontwerpen. Deze thematiek is het werk van Struycken blijven bepalen; ook zijn gerichtheid op de vormgeving van de openbare ruimte is een constante in zijn werk. Vanaf 1968 is de computer het gereedschap bij uitstek van Struycken, dat hem in staat stelt tot een intense studie van vorm en kleur in hun onderlinge betrekking en van structuur, verscheidenheid, verandering, ruimte. Hij wordt de eerste Nederlandse kunstenaar die de computer gebruikt voor het scheppen van oorspronkelijke beelden, daarbij samenwerkend met computerdeskundigen die eigen programma's voor hem ontwikkelen. Vanaf 1966 tot 1976 leidde Struycken samen met Berend Hendriks de door hen ingerichte afdeling Architecturale Vormgeving aan de Akademie in Arnhem.In dit onderwijs heeft Struycken een steeds breder veld van mogelijkheden verkend, steeds met doel om een goed leefklimaat te scheppen door vorm te geven aan de architectonische omgeving. Veelzeggend is dat al in 1974 een werkgroep aan het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit Utrecht een tentoonstelling van Struycken begeleidde met een uitvoerige studie ('Struycken' uitg. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1975 ISBN 90 274 8281 0). Struycken heeft veel opdrachten uitgevoerd, die hij van evenveel belang vindt als zijn vrije werk. Twee heel bekende zijn de plafondverlichting (steeds wisselend) van de grote zaal in het Muziektheater (Stopera) in Amsterdam (1983 - 1986) en het beeld voor het Takenhofplein te Nijmegen (de zuidwestelijke 'toegang' tot de stad). Verder kent iedereen de koninginnepostzegel (het portret van Beatrix met de puntjes), die Struycken in twee versies ontworpen heeft, in resp. 1980 en 1988. Een interessante inleiding op Struyckens werk geeft het al genoemde tijdschrift Forum in het monografisch nummer jrg 35, nr 4 (juni 1992).
Aan de rechterkant van de daar uitspringende voorgevel
Kunstenaar :
August Falise
Datering :
1928
Geschiedenis: Gemaakt en geplaatst bij gelegenheid van de ingebruikneming van het schoolgebouw aan de Molenstraat.
Bijzonderheden: Volgens het gedenkboek 25 jaar Carmelcollege in Oss (1923 - 1948) was pater Titus Brandsma met de kunstenaar in contact gekomen toen deze het Heilig Hartmonument voor de gemeente Oss vervaardigde. Het beeld draagt in haar rechterhand een "schapulier", oorspronkelijk een schouderkleed dat ordesgeestelijken over hun habijt op borst en schouder dragen, later ook twee lapjes gewijde stof die men onder de kleren over borst en rug draagt en die de bescherming van de drager door Maria symboliseren. Sinds de veertiende, vijftiende eeuw is dit element typerend voor beelden van de Karmelmadonna. De beschadiging aan het beeld is het gevolg van een beschieting in de Tweede Wereldoorlog. Links in de voet van de sculptuur staat gebeiteld: Aug. Falise.
August Falise August (August Francois Henri) Falise (Wageningen 1875 - 1936) had een van huis uit Franse vader die een stucadoors- en terracottabedrijf had. Zijn opleiding tot beeldhouwer en medailleur volgde hij in Amsterdam aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten en daarna in Keulen bij Albermann. Later was hij leraar anatomisch tekenen en boetseren aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Bosch. Falise, die in de jaren twintig van de twintigste eeuw als een der grootste beeldhouwers van ons land gold, maakte behalve de beelden voor de Carmelscholen ook het standbeeld van de schilder Jeroen Bosch op de markt van 's Hertogenbosch, van de middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino (een geschenk van de paters Dominicanen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen bij haar oprichting in 1923; nu geplaatst bij de aula aan de Comeniuslaan op Heyendaal) en van de architect Pierre Cuypers in Roermond. Ook is hij de maker van het imposante beeld van de katholieke staatsman Herman Schaepman ( 1844 - 1903) dat sinds 1926 aan de rand van diens geboorteplaats Tubbergen staat, en van het beeld van Alfons Ariëns (1860 - 1928; de voorvechter van de katholieke arbeidersbeweging die zijn sociale arbeid in Enschede begon) dat het "Ariënscomite" in 1934 aan de stad Enschede schonk.
Geschiedenis: Het beeldje is bij de ingebruikneming van het schoolgebouw geschonken door notaris Bijvoet uit Berghem. Voor hem is in 1923 de acte gepasseerd waarmee de Stichting Carmelcollege, toen nog gevestigd in Oss, werd opgericht.
Bijzonderheden: In de voet van het beeld staat de inscriptie "d d Mr. Bijvoet" ["d(onum? of d(atum? d(e?) = geschenk van ..].
August Falise August (August Francois Henri) Falise (Wageningen 1875 - 1936) had een van huis uit Franse vader die een stucadoors- en terracottabedrijf had. Zijn opleiding tot beeldhouwer en medailleur volgde hij in Amsterdam aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten en daarna in Keulen bij Albermann. Later was hij leraar anatomisch tekenen en boetseren aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Bosch. Falise, die in de jaren twintig van de twintigste eeuw als een der grootste beeldhouwers van ons land gold, maakte behalve de beelden voor de Carmelscholen ook het standbeeld van de schilder Jeroen Bosch op de markt van 's Hertogenbosch, van de middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino (een geschenk van de paters Dominicanen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen bij haar oprichting in 1923; nu geplaatst bij de aula aan de Comeniuslaan op Heyendaal) en van de architect Pierre Cuypers in Roermond. Ook is hij de maker van het imposante beeld van de katholieke staatsman Herman Schaepman ( 1844 - 1903) dat sinds 1926 aan de rand van diens geboorteplaats Tubbergen staat, en van het beeld van Alfons Ariëns (1860 - 1928; de voorvechter van de katholieke arbeidersbeweging die zijn sociale arbeid in Enschede begon) dat het "Ariënscomite" in 1934 aan de stad Enschede schonk.
Engelbewaarder waarboven in een cirkelsegment de woorden "Christo in adolescentibus"
Techniek/materiaal :
Stucwerk dat geschilderd is
Afmeting :
140 cm x 140 cm
Plaats :
In een gang beneden tegenover de plaats waar oorspronkelijk de hoofdingang van het gebouw was
Kunstenaar :
Onbekend
Datering :
Vermoedelijk in 1928 bij de ingebruikneming van de school
Geschiedenis: Het reliëf is eind jaren zestig achter een lambrisering weggewerkt en is daar begin jaren negentig op initiatief van conrector Jo van Veggel weer achter vandaan gehaald. Het stucwerk is toen gerestaureerd door Tini Lowes, beeldend kunstenaar te Oss.
Bijzonderheden: De tekst moet waarschijnlijk gelezen worden als "voor Christus [Koning en Diens Rijk] die zich openbaart in de jonge mensen van deze school"; eertijds moet het reliëf de oorspronkelijke ingang van de school gedomineerd hebben. Omdat in dezelfde jaren August Falise (portaalbeelden) en Jac Maris (beelden in de kapel) samen het toenmalige Twents Carmel College hebben verfraaid, ongetwijfeld door toedoen van pater Titus Brandsma, is het verleidelijk om aan te nemen dat dezelfde combinatie van kunstenaars, dankzij dezelfde opdrachtgever, in het TBL werkzaam is geweest met een analoge verdeling van taken. Overleg met de conservator van het Jac Maris Museum in Heumen, drs. P.Th. A. Wermenbol, heeft echter tot de conclusie geleid, dat er in dit werk zelf te weinig aanwijzingen zijn om een toeschrijving aan Jac. Maris te rechtvaardigen.
Geschiedenis: Met rijkssteun vervaardigd in opdracht van het schoolbestuur.
Bijzonderheden: Titus Brandsma was de (mede)stichter van de oorspronkelijk "Carmel College" geheten school, die in 1948 werd omgedoopt tot Titus Brandsma Lyceum. Het dagblad De Gelderlander heeft een, de tijd typerend, verslag van de onthulling van de sculptuur op 5 september 1957 (opening van het cursusjaar 1957 - 1958) gepubliceerd.
Titus Brandsma Titus Brandsma is als Anno Sjoerd Brandsma in 1881 geboren in het gehucht Oegeklooster bij Bolsward in een vroom boerengezin (vijf van de zes kinderen werden kloosterling). Op elf jarige leeftijd ging hij naar het kleinseminarie van de paters Franciscanen in het Brabantse Megen. In 1898 trad hij in, niet bij de Franciscanen maar bij de Karmelieten in Boxmeer en nam de kloosternaam Titus aan: de naam van zijn vader. Zijn keuze voor de Karmelieten werd mede ingegeven door hun aandacht voor de mystieke kant van het geloofsleven. In 1905 is Titus Brandsma priester gewijd. Na een studie aan de Gregoriaanse Universiteit te Rome werd hij in 1923 benoemd tot hoogleraar aan de nieuw opgerichte Katholieke Universiteit van Nijmegen, met als leeropdracht de geschiedenis van de wijsbegeerte en de mystiek, in het bijzonder de Nederlandse mystiek. Als hoogleraar was hij meer de docent die anderen wil inwijden in de wetenschap dan de onderzoeker die grenzen van de kennis zoekt te verleggen. Dat spreekt ook uit zijn vele journalistieke activiteiten: hij schreef in de landelijke katholieke dagbladen De Maasbode en De Tijd en in het regionale Ons Noorden; hij had een vaste rubriek in het dagblad De Gelderlander en schreef jarenlang wekelijks over sociale en politieke onderwerpen in de krant De stad Oss. De wetenschappelijke verdienste van Titus Brandsma is tweeërlei. Hij heeft bijgedragen aan de herontdekking van de "Moderne Devotie", een beweging van eigentijdse innerlijke vroomheid, rond 1375 ontstaan door Geert Groote (1340 - 1384), die het verval van de kerk scherp hekelde. In de tweede plaats heeft Brandsma een systematische verzameling van geestelijke teksten uit de Middelnederlandse literatuur aangelegd, nu bekend als de "Brandsma collectie" en bewaard in het Titus Brandsma Instituut te Nijmegen. In de herfst van 1932 spreekt hij als rector magnificus van de universiteit een opmerkelijk diesrede uit: Het Godsbegrip. Hierin manifesteert hij zich eens te meer als iemand die de kracht van het katholicisme in zijn land niet primair zoekt in het organisatieleven (zoals toen nog gebruikelijk) maar in een doorleefde relatie van het individu met God. Titus Brandsma heeft zich, zoals bekend, ook sterk gemaakt voor katholiek voortgezet onderwijs. In 1923 resulteert zijn bemoeienis in de stichting van het Carmelcollege te Oss, dat later naar hem het Titus Brandsmalyceum is genoemd. In het zelfde jaar komt mede door zijn toedoen in Oldenzaal de eerste katholieke school voor voortgezet onderwijs in Twente tot stand: het Twents Carmel Lyceum. Van de spoedig daarna opgerichte bond van besturen van RK scholen voor voortgezet onderwijs wordt hij in 1925 voorzitter en blijft dat tot zijn dood in 1942. Brandsma's aanleg en interesse voor de journalistiek werd in 1935 voor de aartsbisschop aanleiding hem te benoemen tot geestelijk adviseur van de katholieke journalistenvereniging. In die beide functies, voorzitter van de schoolbestuurders en adviseur van de journalisten, treedt hij op de voorgrond wanneer de Duitse bezetter de vrijheid van onderwijs en de persvrijheid steeds meer bedreigt. Vooral zijn verdediging van de vrije pers brengt de Nazi's ertoe om Titus Brandsma gevangen te nemen (januari 1942). Via het doorgangskamp Amersfoort en de strafgevangenis in Kleef wordt de karmeliet in juni naar het concentratiekamp van Dachau gestuurd. Daar bezwijkt hij onder de terreur van het kampregime op 26 juli 1942; daags daarna is zijn lichaam gecremeerd.
Theo van der Nahmer Theo van der Nahmer (Eindhoven 1917 - Den Haag 1989) volgde in de jaren 1933 - 1938 de opleiding Praktische Bouwkunde aan de Koninklijke School voor Kunst, Techniek en Ambacht in Den Bosch, en nog twee jaar de schilder- en tekenopleiding bij August Falise en Piet Slager. In 1938 - 1940 studeerde hij in Den Haag aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten beeldhouwkunst. In 1948 kreeg hij van de gemeente Den Haag zijn eerste grote opdracht: een monument voor Louis Couperus. Na veel geharrewar werd het resultaat, een beeld van Eline Vere, in 1956 (!) geplaatst. Van der Nahmer gaf enkele jaren les aan de Vrije Academie in Den Haag en aan De Werkplaats van Kees Boeke in Bilthoven. Hij was medeoprichter van de Haagse kunstenaarsgroepen 'Verve' en "Fugare'. In zijn laatste jaren leed hij ernstig aan de gevolgen van een verkeerde medische behandeling in zijn jeugd. Van der Nahmer heeft veertien solotentoonstellingen gehouden, vooral in Den Haag en omgeving. Als lid van diverse kunstenaarsgroepen nam hij altijd deel aan de ledententoonstellingen. Op zijn naam staan meer dan zestig beelden in openbare ruimten; hij maakte twee oorlogsmonumenten, zo'n twintig reliëfs en diverse penningen. Werk van hem bevindt zich o.a. in het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem, in het Museum Beelden aan Zee in Scheveningen, in het Instituut Collectie Nederland en in particuliere collecties. (Gegevens ontleend aan Marianne Dommisse, Theo van der Nahmer, begeleid door de Muze. Serie Haags Palet nr. 6. Uitgave Stichting Haagse Beeldende Kunst en Kunstnijverheid (HBKK) Voorburg. ISBN 90 70003 05 8)